Kofschepen en fokschapen

Er zijn twee soorten mensen op deze aarde. Het soort dat het onderscheid niet kent tussen -d’s, -t’s en -dt’s en het soort dat zich daaraan ergert. Grapje natuurlijk, maar menigeen verwondert zich met regelmaat over het gebrek aan kennis van de eigen taal bij schrikbarend veel landgenoten. Of het nu gaat om vacatureteksten, menukaarten of webcontent, de Nederlandse spellings- en grammaticaregels blijken voor velen geen gesneden koek.
Lees je dit en moet je bekennen dat ook jij e-mailtjes typt op goed geluk? Geen nood! Na het lezen van onderstaande uitleg in jip-en-janneketaal behoor jij straks ook tot het soort dat zijn omgeving teistert met goedbedoeld taaladvies.
Je schrijft een tekst en ja hoor, daar heb je weer zo’n rotwoord. Is het nu inhoud of inhoudt? Verteld of vertelt? Word of wordt? Wanneer je deze drie stappen volgt, kan het niet meer misgaan.
- Vraag jezelf af: bevindt de betreffende gebeurtenis zich in tegenwoordige (het gebeurt nu) of verleden tijd (het is al gebeurd)? Voorbeeld: “Mijn collega vertelt dat hij jarig is” of “Mijn collega heeft verteld dat hij jarig is”. De eerste zin is tegenwoordige tijd, de tweede zin verleden tijd. Stel dit altijd vast voordat je verder gaat, want:
- In het geval van tegenwoordige tijd: Verander het werkwoord waarover je twijfelt in het werkwoord “lopen”. Voorbeeld: “Mijn collega wordt 30 jaar” verander je in: “Mijn collega loopt 30 jaar”. Achter loop-t komt een -t, dus plak je bij word-t ook een -t achter de stam. Voorbeeld #2: “Mijn collega vertelt dat hij 30 jaar geworden is” verander je in: “Mijn collega loopt dat hij 30 jaar geworden is”. Achter loop-t komt een -t, dus plak je bij vertel-t ook een -t achter de stam. Voorbeeld #3: “Ik brand een kaarsje” verander je in: “Ik loop een kaarsje”. Achter loop- komt niets, dus plak je bij brand- ook niets achter de stam.
- In het geval van verleden tijd: Herinner je je nog ’t kofschip of ’t fokschaap? De juffen en meesters op de basisschool brachten je dit niet voor niets bij, want dit trucje werkt altijd! Neem het werkwoord waarover je twijfelt en stel vast wat de stam is. Voorbeeld: “Mijn collega heeft verteld dat hij 30 jaar wordt”. Het werkwoord vertellen zonder -en is vertel(l)-. De stam is dus vertel(l)-. Kijk dan naar de laatste letter van de stam, in dit geval een -l. Zit de -l in ’t kofschip? Nee. Dan wordt de uitgang een -d. De vuistregel is namelijk: wanneer de laatste letter van de stam in ’t kofschip zit, schrijf je de uitgang met een -t. Zit de laatste letter van de stam niet in ’t kofschip, dan schrijf je de uitgang met de -d. Voorbeeld #2: “Zij is veranderd van baan”. De stam van het werkwoord veranderen is verander-. De -r zit niet in ’t kofschip, dus schrijf je de uitgang met een -d. Voorbeeld #3: “Zijn zus heeft een auto aangeschaft”. De stam van het werkwoord aanschaffen is aanschaf(f)-. De -f zit wel in ’t kofschip, dus schrijf je de uitgang met een -t. Je ziet het goed, in de verleden tijd kan een werkwoord nooit eindigen op -dt.
Succes, en geef je collega’s die het nu nog steeds fout doen van katoen! 😉